Deze stok zou hem vergezellen, waar hij ook heen ging, met andere woorden op zijn tochten van huis naar school en vice versa. Dat die leeuwekop een pendant vormde van zijn zwarte insigne, ging niemand aan. In dit dorp, waar de wandelaar bij iedere hoek door een windstoot bedreigd werd, was een wandelstok een rationeel hulpmiddel, waarvan de meeste mensen zich alleen uit valse schaamte of gewoon uit domheid niet bedienden. En was het eens bij uitzondering windstil, dan zou hij de stok onder zijn oksel dragen, met de haak schuin omhoog. Maar de eerste maal dat hij ermee uitging, stond er een halve storm. Zijn vrouw, die hem de stok uit de paraplubak zag nemen, zei: 'Heel verstandig’. Deze twee woorden waren het enige commentaar dat zijn stok uitlokte, of liever dat Kochs oren bereikte. Hij kon zelfs niet merken dat men het voorwerp zag. Natuurlijk werd het gezien, maar men negeerde het met een hardnekkigheid die hem innerlijk razend maakte. Hij had ze met die genegeerde stok graag allemaal afgetuigd, de collega’s en de schooljeugd, dan zouden ze wel met commentaar zijn gekomen. Al was het maar uit bewondering voor een fraai stuk antiek, iets hadden ze kunnen zeggen. Bewondering voor iets fraais, bewondering voor wat dan ook - in dit oord? Hij moest wijzer zijn.
Hij was wijzer. Wie hem niet zagen, zag hij ook niet. Zijn beroep dwong hem tot een zeker contact. Hij beperkte zich tot een minimum. Hij trok zich terug, ongenaakbaar verschanst achter de zekerheid dat de overwinning aan hem was, aan hem en aan heel dat nog onzichtbare leger van grote figuren, waarvan hij de voorpost vormde. In zo’n positie beleeft men uit de aard der zaak ogenblikken waarop men zich eenzaam voelt. Ze werden Koch dan ook niet bespaard, maar hij was ertegen bestand. Om nieuwe moed en strijdlust op te doen, hoefde hij zich maar voor zijn wandkaart te plaatsen en de
62