over een artikel dat hij in een of ander blaadje had gelezen en dat getiteld was 'De wereld van morgen’. Onplezierig toeval of boosaardig opzet? Dat was de vraag die de verbijsterde Koch kwelde tijdens de verhandeling van zijn chef Vrijwel ieder woord daarvan ontging hem, want wat die man te vertellen had, interesseerde hem geen sikkepit. Bovendien gaan aandachtig luisteren en zich verbijten nu eenmaal niet samen.
Boosaardig opzet - dat was de conclusie die zich aan Koch opdrong. Er waren tegenkrachten aan het werk die de scheiding der geesten, de volkomen herwaardering, om maar te zwijgen van de ondergrondse, wilden voorkomen. En erger nog: het was niet alleen een beweging van afweer, dus van defensieve aard, maar een agressieve macht die eveneens uit was op wereldbeheersing, uiteraard van een karakter dat diametraal tegenover de door Koch en de zijnen nagestreefde herwaardering stond. Dat er strijd moest worden geleverd, had van het begin af vastgestaan, maar zo pardoes op de onvermijdelijkheid daarvan te worden gedrukt was iets anders. De goedmoedige Van de Water besefte natuurlijk in de verste verte niet dat hij een werktuig in dienst van de tegenpartij was, maar daardoor werd hij niet minder gevaarlijk. Een tegenstander van formaat kon men eerder ontmaskeren dan zo’n stuk onbenul dat geen enkele argwaan wekte. Maar Koch zou hem in de gaten houden, hem en het andere vee dat hier was samengedromd, dat stelletje pummels die meenden dat ze zich konden verzetten tegen een beweging die hen daar zou deponeren waar ze thuishoorden: in een stinkende achterbuurt.
59