ling na. 'De leidende figuren herkennen elkaar aan een insigne.’ Betekende dit dat de orde al gesticht was, geheel buiten hem om? Hij werd door een lichte paniek bevangen en keek zijn kamer rond, of hij ergens steun kon vinden. De ruggen van de onvoltooide encyclopediereeks gaven geen antwoord op zijn vraag, de broze deeltjes Stoutendijk evenmin. Hij herhaalde hardop: 'De leidende figuren herkennen elkaar aan een insigne’. Dat was niet de constatering van een feit, maar de formulering van een principe. Al was hij geen jurist, Koch begreep dat deze woorden in de stichtingsakte van de orde zouden kunnen staan. Ze zouden er dan ook zeker in komen, wanneer Van der Beek tot de officiële stichting overging. Hij noteerde ze maar vast, voluit, want hij was te gejaagd om ze in geheimschrift over te brengen. Dat kon later nog wel.
Maar Piet had nog meer gezegd, iets dat directere consequenties had dan het insigne, waarop, naar Koch met grimmige voldoening vaststelde, geen sterveling acht sloeg. Het wachtwoord. Koch had het niet tien keer, maar wel honderd keer achtereen gemompeld nadat Piet die avond was vertrokken. Hij noteerde het in zijn geheimschrift en zette er een kadertje omheen, opdat het gewicht ervan nog scherper uitkwam. Hij liet het woord niet alleen over zijn tong, maar ook door zijn hoofd gaan, dat wil zeggen, hij bekeek het van alle kanten. Daar was de volle donkere inzet, die onmiddellijk wegvloeide in de toonloze tweede lettergreep. Een bondig signaal, een korte stoot op de fluit, en de verstandhouding was gevestigd. Maar er was nog meer mee aan de hand. Morgen betekende het opengaan van de dag, de wedergeboorte van het licht en in ruimere zin het gloren van een nieuwe toekomst. Het betekende ook de dag na die van heden, niet vandaag, maar morgen. Dus: geen overijling,
57