raadplegen die gelukkig al veel verder dan het trefwoord ’s Gravenhage gevorderd was. Voordat hij het desbetreffende deel opsloeg pakte hij de laatste door hem ontvangen aflevering uit, die daar nog steeds in haar solide omhulsel stond. Nu hij de kundige Van der Beek naast zich had, was er immers geen reden meer om de encyclopedie niet open en bloot op de haar toekomende plaats te zetten. Na een trotse blik op de aardig aangegroeide reeks boog hij zich over de plattegrond van Den Haag. Het netwerk van straten dreigde hem in verwarring te brengen. Hij was ervan uitgegaan dat zijn raadsman kantoor hield in de regeringswijk, maar bij nader inzien kon het zeer wel zijn dat zijn kantoor- en zijn woonadres één waren. In dat geval zou Koch in de omgeving van Scheveningen moeten zoeken, want het was ondenkbaar dat een man als Van der Beek, die in zijn vrije tijd een groot natuurvriend was, ergens anders dan aan de zeekant woonde. Daardoor werd de relatie tussen Koch en zijn raadsman nog verstevigd. Het maakte hen indien niet tot streek-, dan toch tot klimaatgenoten, om nu maar eens voor een bijzondere situatie een bijzonder woord te gebruiken. Maar hoe aantrekkelijk deze gedachte ook was, Koch moest haar althans voor de helft opgeven. Privé was Van der Beek aan zee gevestigd, zijn zakelijke zetel stond in het milieu van bewindslieden, hoge ambtenaren en diplomaten. En aangezien het dooreenmengen van particuliere en zakelijke kwesties een onding was, deed hij er verstandig aan het feit van Van der Beeks kustbewoning uit zijn hoofd te zetten.
Met kloeke letters adresseerde hij de brief aan Mr. J. A. van der Beek, Kneuterdijk 14, Den Haag. Dat hij van de in aanmerking komende straten juist deze had gekozen, berustte weer op een ingeving zoals Koch wel meer had. 'Mijn raadsman woont op de Kneuterdijk.’ Wie dat kon zeggen, was tegen
33