baarheid een eind zou worden gemaakt door het betreden van de betere buurten aan onbevoegden te verbieden en daar, behalve de bewoners, alleen mensen met een vergunning toe te laten, een vergunning die uiteraard slechts in beperkte mate zou worden verleend. Koch voelde wel dat deze opzet de ondergrondse min of meer overbodig dreigde te maken, althans in de ogen van hen die minder dan hij gekweld werden door de nu bestaande onbelemmerde verkeersfaciliteiten. Maar afgezien van het feit dat de ondergrondse de uitverkorenen van veel moeizaam klimmen en dalen zou verlossen en hen tegen de wisselvalligheden van het klimaat beschermen, meende hij dat men op het punt van de afzondering nooit ver genoeg kon gaan. Alle tot nu toe ontworpen maatregelen ten spijt, zou er nog maar al te veel vermenging blijven bestaan, bijvoorbeeld in winkels en bij instellingen van publieke aard: gemeentelijke bureaus, het consultatiebureau voor jonge moeders en dergelijke. Voor het winkelvraagstuk kon wellicht een gedeeltelijke oplossing worden gevonden door het bouwen van winkels in stations van de ondergrondse.
Er was ook het schoolprobleem, iets waar Koch dag aan dag mee geconfronteerd werd. Stomme boerenkoppen, waar niets in te stampen was - dat gold voor zeker vijfennegentig procent. Maar dan waren er toch nog de kinderen uit de betere milieus, een kleine minderheid die nog kleiner werd doordat verscheidene ouders hun kinderen niet naar de dorpsscholen stuurden, maar naar scholen in de naastbijzijnde stad. Dat betekende extra lasten voor de ouders en dagelijks heen en weer trekken met trein, bus of fiets door de jeugd. Een eliteschool, overigens volstrekt geen nieuw begrip, zou hier de oplossing moeten brengen. Er was maar één man die voor het leiden van zo’n school in aanmerking kwam: Koch. Dat het dorp niet voldoende leerlingen voor de school kon
25