een aantal Baedekers, een Duits-Frans woordenboek, een catalogus van een schilderijententoonstelling en nog meer dingen die eventueel hun nut konden bewijzen. Voor het ogenblik konden alleen de telefoonboeken dit doen. Er stonden namen in van mensen die in het jaar 1933 telefoonabonné waren geweest. Vermoedelijk waren velen van hen dit nog steeds - mensen en ook menselijke gewoonten hebben soms een taai leven - maar vele anderen moesten inmiddels zijn verhuisd naar gewesten waar zij aan zaken als telefoons geen behoefte meer zouden hebben. Om die laatsten, of eigenlijk om hun namen, was het Koch begonnen. Die zou hij in zijn blauwe kolom kunnen plaatsen zonder te hoeven vrezen dat ze hem zouden teleurstellen. Maar hoe kon hij, terwijl zijn blik over de broze, vergeelde bladzijden van de gidsen gleed, doden van levenden onderscheiden? Welnu, zoals hij een onfeilbaar instinct voor het middelmatige en minder dan middelmatige bezat, zo kon hij ook, de lange naamlijsten doorkijkend, feilloos uitmaken wie al dan niet nog op aarde vertoefde. Het was een gave die hij zich plotseling bewust werd, de openbaring van een vermogen dat tot dusver in hem had gesluimerd. Tegenover zulke ingevingen placht de wereld wantrouwig te staan, maar de wereld hoefde er niets van te vernemen. Zelfs indien Koch zich vergiste, zou niemand hem daarvoor ter verantwoording roepen. En hij kon eigen twijfel bij voorbaat wegnemen met het excuus dat het ten slotte maar een noodmaatregel gold. Later zou hij tot de definitieve vormgeving overgaan; voorlopig schiftte hij namen uit die hem aanstonden. Om voor opname in zijn kolom in aanmerking te komen, moesten ze aan verschillende voorwaarden voldoen. Ze moesten klankrijk zijn. Ze moesten ritmisch zijn, of lapidair. Ook namen die in de geschiedenis een zekere bekendheid genoten, maakten een kans. Geogra
19