gaan, dikke, geleerde boeken die men voor goed geld kon kopen of zonder veel kosten uit openbare bibliotheken lenen. Het dorp telde twee leesbibliotheken, armzalige aanhangsels van armzalige boekwinkels, waar een man als Koch ten hoogste schrijfbehoeften zou gaan kopen. Maar zelfs dat deed hij niet. Zijn vrouw deed zijn boodschappen voor hem, kocht zijn sigaren, zijn blocnotes, zijn ballpoints en wat hij verder aan kleinigheden nodig had. Zolang de ondergrondse niet was aangelegd, zou dit zo blijven. Enige malen per jaar ging hij om kleren te kopen met de trein naar de stad. Het station lag dicht bij zijn huis, dus daarvoor hoefde hij niet het dorp door. Als hij naar de tandarts moest, ging hij zo mogelijk na het invallen van de duisternis.
Maar nu die studieboeken. Hij dacht eraan, hij verdrong de gedachte, ze kwam terug, hij verdrong haar weer. Zijn overtuiging dat hij ze nodig had bleef ongeschokt, zijn besluiteloosheid ook. Toch zat hij inmiddels niet stil. Hij las en herlas de boeken van Stoutendijk, totdat hij ze bijna uit zijn hoofd kende. Hij kocht een plattegrond van het dorp en tekende deze op vergrote schaal na, met een precisie die geen cartograaf hem had kunnen verbeteren. Het was een plakkaat van drie bij vier meter, waarvoor hij zijn schrijfbureau zodanig moest verplaatsen dat er voldoende vloeroppervlakte in zijn studeerkamer vrijkwam om het zware papier geheel uit te spreiden. Met liniaal en passer, met oostindische inkt en tekenpen zwoegde hij, op de grond gezeten of op zijn knieën liggend over het papier gebogen, vele uren en dagen. Het was het eenzame zwoegen van een geniale, door een grootse idee bezeten mens. Wie aan de genialiteit en de grootsheid had willen twijfelen, zou toch wat de eenzaamheid betrof het hoofd hebben moeten buigen voor de feiten. Koch was eenzaam, zij het ook niet verlaten, maar steeds vergezeld door
12