Henk?): als we allemaal bij onszelf beginnen, dan kan de oorlog pas uit de wereld worden geholpen.”
Daar is zelfs Kees het mee eens. Hij zegt tenminste niets meer, en de andere jongens knikken instemmend. In ieder geval is voor ’t ogenblik de schepping van de vredesvrienden vernietigd. Het spreekt vanzelf, dat niemand er thans lust in heeft om opnieuw te beginnen. Een andere keer misschien.
Nu gaan allen naar huis, met de vrees voor een uitbrander in ’t hart. Want er is zeker geen vader of moeder, die een jongen in zo’n toestand met een loftuiting zal ontvangen.
VI
ROEKELOZE KINDEREN
Nu, wat Jan betreft valt het nogal mee. Zijn vader en moeder kijken verstoord, als hij vies, met gescheurde blouse en verwarde haren, komt aanzetten. Maar er is bezoek en daarom houden zij zich wat in. Jan kent de vreemde meneer wel. Het is meneer Geerling, de eigenaar van Hotel Zon en Zee, dat niet ver van hen af aan de straat waar zij wonen is gelegen. Meneer Geerling woont ’s winters in de stad. Maar tegen ’t voorjaar verschijnt hij weer, om zijn zaak in orde te brengen en gasten af te wachten.
Jan vertelt, op welke wijze de vredesvrienden tot de strijd moesten overgaan. Meneer Geerling heeft er veel pret om.
„Ga nu eerst maar naar de keuken en was je flink!”
60