na een paar minuten rookt hij als een schoorsteen.
„Wou je er nog eentje?” vraagt Kees, als Jan zijn cigaret op heeft.
„Welja, waarom niet?” antwoordt Jan, die zich nu net zo’n kerel vindt als zijn kameraadjes.
Maar hij voelt zich al gauw wat draaierig in zijn hoofd worden. En zijn maag rommelt zo raar. Dat komt natuurlijk van al het snoepgoed, dat er in zit. ’t Wordt nu toch wel te koud om zo te liggen.
„Ik ga er maar van door,” zegt Jan, met nog een halve cigaret in zijn hand.
Zo snel mogelijk maakt hij, dat hij uit het gezicht komt. Dan gooit hij het brandende ding weg. Goddank! daar is hij van af! Bah! wat vinden ze toch aan dat roken? De mensen hebben wel gelijk, als ze dat de jongens verbieden. Ja, dat zegt hij nu, maar hij had dat eerder moeten bedenken. En dan nog met zo’n maag vol zoetigheid! Vanmiddag zweette hij van inspanning, maar dat was tenminste eerlijk werk. Nu komt hem koud zweet op het voorhoofd. Hij is misselijk en loopt wat hij kan om maar gauw thuis te zijn.
In de gang loopt hij tegen vader op.
„Hé, jongen, wat zie jij bleek. Is er iets aan de hand?”
Jan schudt ontkennend het hoofd. Hij kan niet spreken. Hij voelt, dat al het lekkers in hem naar boven komt. Even later is het er uit. Dat geeft grote consternatie. Moeder en vader informeren om ’t hardst, maar Jan is nu opeens vreselijk bang om te bekennen.
„We.... hebben.... pakjes.... weggebracht....” stamelt hij ten slotte.
47