vader zal moeten betalen. Of liever: hij zal het zelf moeten doen. Want wanneer zijn vader werk heeft, krijgt Henk een dubbeltje zakgeld per week. Daarvan zal hij nu vier weken verstoken zijn.
„Nou ja,” zegt Jan, als ze na schooltijd samen weggaan, „we hebben het verdiend. Het zou toch gemeen zijn geweest, om Kees er alleen voor te laten opdraaien.”
Eén goede kant is er aan de zaak. Tenminste voor de jongens. Door de opwinding van deze middag heeft meneer Brouwer vergeten huiswerk op te geven. Natuurlijk hebben die rekels het allemaal gemerkt. Sommigen fluisterden het elkaar al toe, toen het einde van de schooltijd naderde. Maar een stomp of een ander gebaar bracht die onvoorzichtigen tot zwijgen. Door de straf heerst er echter niet die vrolijke stemming, die zo’n verzuim van de meester anders zou hebben verwekt.
Als Jan thuiskomt, weet moeder al zo ongeveer wat er is gebeurd. Tine heeft haar er van verteld.
„Wat ben je toch een kletskous!” zegt hij tegen zijn zusje. Want zij heeft de geschiedenis bovendien ontzaglijk overdreven. Dat er wel duizend gulden schade is en dat Kees misschien de gevangenis ingaat. „Hoe kom je bij die onzin?” vraagt Jan.
„Nou, onze juffrouw heeft het zelf gezegd! Ze zei, dat Kees voor zoiets best in de gevangenis kan komen!”
„Ze heeft jullie zeker bang willen maken....”
„Het schijnt, dat jij bewondering voor hem hebt!” zegt moeder.
„Helemaal niet,” antwoordt Jan. „Natuurlijk is ie erg
26