daverend gelach, wanneer de man een kreet van pijn geeft, nadat zijn been is geraakt. Jan Aalders vindt Kees ook wel moedig, maar fraai vindt hij zijn gedrag daarom niet. Het was eventjes vermakelijk, om stenen stuk te gooien. Natuurlijk was het vernieling van andermans eigendom. Maar daar had waarschijnlijk niemand bij nagedacht. Nu is het heel iets anders. Kees weet drommels goed, dat hij iets doet wat verboden is. Wie weet hoeveel schade de man heeft geleden!
Plots klinkt de stem van meneer Koster over de straat:
„Kees Berkhout! Kom hier!”
Alle kinderen kijken ontzet en zwijgend naar de schooldeur, waarin de hoofdonderwijzer is verschenen. Wat zal Kees doen? De man is, toen hij was getroffen, een eind teruggeweken, terwijl hij zijn scheen wreef. Kees bleef onverstoorbaar doorgooien. Nu schijnt hij niet goed te weten wat hij moet doen. Hij steekt de handen in de zakken en drentelt wat rond op de steenhoop. Kaarsrecht en de ogen voortdurend op hem gericht, komt meneer Koster op hem af. Dan verliest Kees opeens zijn houding. Hij draait het hoofd om en springt aan de achterzijde naar beneden. De aannemer, die de stenen toebehoren, gaat naar het schoolhoofd toe. Maar deze maakt een gebaar, dat de ander even moet wachten.
Meneer Koster blijft midden in de straat staan. Hij wacht op het ogenblik, dat Kees te voorschijn zal komen. Jan en Henk, die een eind verder terzijde staan, kunnen zien, dat hun kameraadje achter de steenhoop besluiteloos heen en weer loopt.
21