voor een smid is reeds gezorgd. Die meldt zich wat later aan met talloze sleutels. Wat zijn dat een spannende ogenblikken voor de jongens! Tientallen sleutels worden geprobeerd, maar blijken niet te passen. Wie weet hoe lang het nog duurt! Misschien moet eerst nog aan de prinses worden gevraagd, om de sleutel op te zenden. Daar kunnen nog wel dagen mee heengaan! Maar neen, zolang hoeven ze niet te wachten. Eindelijk gaat de sleutel helemaal het slot in en knarsend gaat het open. De jongens kunnen niet nalaten een juichkreet te uiten. Maar wat ze dan zien, maakt hen stom van verbazing. Een flonkering, een schittering, die met geen pen is te beschrijven! Diamanten, broches, diademen, parelsnoeren, gouden ringen en andere schatten....
„Alles is nog intact,” zegt de inspecteur. „Maak het ding maar weer dicht!”
Dan moeten de jongens hun namen opgeven. Ze zullen er wel spoedig meer van horen. Ze kunnen bijna niet meer spreken van opwinding. Maar Jan vraagt toch nog: „Krijgen we het geld gauw?”
„Daar weet ik niets van,” antwoordt de inspecteur kortaf. Nou, vooruit, dat zal wel terecht komen! Het komt immers niet op één dag aan! Henk en Jan stormen naar huis. Nog nooit hebben ze zo hard gelopen. Als Jan thuis komt, is hij helemaal buiten adem. Hij vliegt de gang door, de keuken in, waar vader en moeder zitten.
„We hebben ’m gevonden!” jubelt hij. „We hebben ’m gevonden! Hoera!”
„Wat? Wat hebben jullie gevonden?” vragen vader en moeder tegelijkertijd.
164