„Waar heeft hij die dan gelaten?” vraagt Jan.
„Ja, dat is ’t ’m nu juist! Hij kan een vriend hebben, die de kist onder z’n hoede heeft genomen. Maar niemand weet het natuurlijk.”
Jan is diep onder de indruk van het gebeurde. Hij begrijpt nog maar steeds niet, hoe zo’n slecht mens zo aardig kon zijn. Die vlieger en die chocolade heeft hij toch echt betaald! Wie weet hoe de prinses nu zit te huilen! Dat idee stemt ook hem bedroefd. Zij is natuurlijk een fijne, edele vrouw. En dan lijdt die goede meneer Geerling ook nog schade!
„Denkt u, dat ze ’m gauw te pakken krijgen?” vraagt hij vader.
„Ik denk het haast niet, jongen. Dat zijn van die doortrapte mensen, die weten overal door te sluipen. Een hotelrat noemen ze zo iemand. En zelfs al hebben ze de man, dan hebben ze de juwelen nog niet. Hij zal heus niet zo gauw zeggen, waar die zijn te vinden!”
Er staan grote stukken in de krant over de diefstal. Het portret van de dader staat er bij. Dat had de politie in haar bezit. Hij heet helemaal niet De Moor, maar Bertelman, en hij wordt al jaren door de politie van verschillende landen gezocht. De prinses heeft een beloning van tienduizend gulden uitgeloofd voor hem, die haar de juwelen terugbezorgt. Dat is een reusachtig bedrag, maar de waarde van het gestolene loopt in de honderdduizenden guldens.
Er wordt dagenlang in Duindorp over het voorgevallene gesproken. Maar aangezien er geen schot in de zaak komt, vermindert de belangstelling al spoedig. De prinses en haar gevolg vertrekken. Hun verblijf aan zee zal helaas geen aan
157