willen zeggen, want hij begreep wel, dat de jongen er van zou schrikken.
„Zie je wel,” zegt moeder, „het gedrag van die man kwam me aldoor al verdacht voor.”
„Maar hij is toch schatrijk, moeder!”
„Ach, jongen, dat zijn toch allemaal verzinsels, die hij je heeft opgedist!”
„Maar hij heeft me een vlieger cadeau gegeven. En van Henk heeft hij een hele doos chocolade gekocht!”
„Nu ja, maar z’n rekening bij meneer Geerling heeft ie niet betaald!”
Vader legt Jan uit, dat het voor de hotelhouder een grote slag is. Niet zozeer dat geld, dat de dief hem heeft onthouden. Maar zijn zaak, die juist zo’n voordeel trok van het verblijf der prinses, krijgt nu misschien een knak. De diefstal moet gistermiddag al zijn gepleegd. Maar vannacht is het geval pas bemerkt door een der dames van de prinses.
„O,” roept Jan uit, „nu begrijp ik, waarom meneer De Moor aldoor in ’t hotel bleef zitten! Hij moest natuurlijk spieden, of z’n kans schoon was. En gisteren ging hij alweer zo gauw weg van ’t strand. Hij wist zeker, dat er toen niemand in de kamers van de prinses was!”
Ja, vader denkt, dat dat allemaal wel zo zal zijn. Het gaat er nu maar om, of de politie de dief en de schat kan opsporen. De man is waarschijnlijk al in het buitenland. Hij is per trein vertrokken, dat heeft men kunnen nagaan. Overigens denkt de politie, dat hij de zware ijzeren kist niet mee op reis heeft genomen. Zo’n vracht zou hem in zijn bewegingen belemmeren.
156