een tournooi op olifanten! Het was een weelde en een schittering van kleuren, zoals je in geen sprookjesboek zult vinden! Ik vond het ook alles een sprookje en telkens moest ik me er aan herinneren, dat ik niet droomde. Het paleis van de maharadja was van wit marmer en de vloeren waren met goud en diamanten ingelegd. Er waren grote tuinen omheen, waarin kleurige fonteinen het water hoog opspoten. Jongen, wat was dat prachtig! En ’s avonds voerden de slavinnen van de vorst een dans uit. Het was betoverend! Er waren natuurlijk ook de heerlijkste spijzen en dranken en je begrijpt wel, dat ik me niet onbetuigd liet!”
„Ja, dat geloof ik best!” lacht Jan, die meneer De Moor weer een likeurtje naar binnen ziet wippen.
„Nou, en de volgende morgen,” gaat meneer De Moor bijna fluisterend verder, „de volgende morgen — toen mocht ik de schatkamers bezichtigen. De schatbewaarder ging mij vooraf en opende de sloten van de poort met vier gouden sleutels. Wij moesten op vilten schoenen lopen, omdat harde zolen allicht een diamant, die op de vloer lag, zouden kunnen verbrijzelen.”
„Lagen die zomaar op de grond?”
„O, jongen wat lag daar niet op de grond! Eerst kwamen we in een kamer met kostbare tapijten en zijden stoffen. Daarop volgde een vertrek met louter hopen goud en zilver. In bergen lagen er de muntstukken en ook staven. Daarna kwam het mooiste. Een hele zaal vol met diamanten, paarlen en allerlei andere edelgesteenten. Je moest je ogen bijna dichtknijpen, anders werd je verblind door de schittering. De schatbewaarder vertelde mij, dat zijn heer de
151