het fluitje van meneer Koster, het schoolhoofd, klinkt. Dan verzamelen de klassen zich weer en klimmen de trap op. De school is dicht bij het strand gelegen. Op hun weg passeren de kinderen het huis, waarin de familie Aalders woont. Jan kijkt altijd even naar het huis. Als hij moeder ziet, wuift hij met de hand.
Vanmorgen staat er een sterke wind. De zee rolt in grote, grauwe golven naar de kust. De jongens spelen met een kleine tennisbal. Maar ze hebben evenveel plezier, als wanneer ze met een echte voetbal zouden spelen. Jan staat vandaag in het doel. Hij doet zijn best, om alle schoten te stoppen. Niet alleen om tot de winnende partij te behoren, maar ook om niet te ver te hoeven lopen. Want elke bal, die hij er door laat of die naast gaat, wordt door de sterke wind een heel eind meegenomen.
Henk Smit en Kees Berkhout vormen de voorhoede van de tegenpartij. Bij gebrek aan spelers moeten de jongens zich met kleine ploegen tevreden stellen. Henk kan beter voetballen dan leren. Zijn voeten zijn behendiger dan zijn hersens. Een paar maal heeft hij al venijnig harde schoten op Jan afgestuurd. Maar die liet zich pardoes voorover vallen en het gewicht van zijn lichaam drukte het balletje in het zand. Soms moet hij er zelfs naar zoeken, omdat de bal geheel is bedolven. Daar helpen de anderen hem bij. Ze lopen allen in de rondte en doen dat met een ijver, alsof er goud in de grond zat.
Daar komen Henk en Kees aanstormen. Flip de Boer, die in zijn eentje de achterhoede van Jan’s ploeg vormt, tracht Kees de bal af te kapen. Maar die geeft vliegensvlug
14