XV
EEN PRINSES EN EEN AARDIGE MENEER
Een paar dagen later rijden er ’s avonds vier prachtige auto’s voorbij. Jan is met buurjongens aan ’t voetballen. Wat zijn dat een mooie wagens! Het lijkt wel een bruiloftsstoet. Neen, nog mooier: het kon wel een hofhouding zijn, die daar voorbij rijdt. Jan kijkt eens, waar die wagens heengaan. Hij ziet hen aan ’t eind van de straat voor Hotel Zon en Zee stilhouden. Het zijn zeker heel deftige gasten, die meneer Geerling daar krijgt. Jan is er dol nieuwsgierig naar, om er meer van te weten. Maar nu moet hij helaas naar bed. Hij droomt van sprookjesprinsen en koningen.
Nu, de werkelijkheid is daar niet ver vandaan. De volgende morgen gaat hij meneer Geerling opzoeken.
„Ja,” zegt deze, „dat is een heel bijzonder gezelschap. Het hoofd er van is een Indische prinses. Zij heeft een gevolg van vijftien mannelijke en vrouwelijke bedienden. De tien mooiste kamers hebben zij voor zich laten reserveren. En zij hebben wel honderd grote koffers meegebracht.”
„Zaten die koffers allemaal in die auto’s?” vraagt Jan „Welnee, jongen,” antwoordt meneer Geerling lachend, „die zijn per trein vervoerd. Dacht je, dat de prinses zelf meehielp, om haar koffers naar binnen te sjouwen?”
Neen, dat heeft Jan heus niet gedacht. Hij weet wel, dat
147