„En als het er wel staat?” vraagt Jan lachend.
„Dan doe ik het ook!” zegt de brutale Kees.
Jan wil het ook wel wagen, want er is niemand in de omtrek te zien. Hoepla! daar gaan ze er onder! Maar wat is dat koud! Ze rillen er van en alleen door veel te spartelen en te slaan, worden ze weer wat warmer.
Ze zijn al bijna weer aangekleed, als er een koddebeier aankomt. Hij gaat rechtstreeks in hun richting. Dat vertrouwen de jongens niet erg. Hij heeft hen zeker zien zwemmen en nu komt hij proces-verbaal opmaken. Jawel, dat gaat zo glad niet! Haastig schieten ze hun blouse aan en gaan er als de wind van door.
„Stilstaan!” roept de man.
„Morgen!” roept Kees terug.
„Sta of ik schiet!” roept nu de boswachter.
Maar de jongens zijn al in het dichte bos gekomen en glippen tussen de bomen. De man heeft de vervolging echter nog niet opgegeven. Hij kent hier zeker goed de weg en gaat op het geluid van de schreden der jongens af. Hard lopen kan hij zeker! Maar daar vliegt Kees als een eekhoorn een boom in. Jan hem achterna. Het is een zware eik en ze zitten geheel verscholen tussen het dichte gebladerte.
„Hé, waar zijn die apen nou gebleven!” horen ze de koddebeier mompelen. Hij staat juist aan de voet van hun boom.
„Ik gooi ’m een eikel op z’n hoofd!” fluistert Kees heel zachtjes tegen Jan. Maar die geeft hem een stomp.
„Niet doen, knul! Anders zijn we d’r zó bij!”
De koddebeier gaat kalmpjes op de grond zitten. Zeker
132