De jongens van Duindorp

Titel
De jongens van Duindorp

Jaar
1935

Overig
kinderboek

Pagina's
169



want een paar dagen later schommelt hij weer voort als van ouds.

Jan amuseert zich dol. Het weer houdt zich uitstekend en elke dag is hij aan het strand, waar hij de meeste jongens van zijn klas aantreft. Hij is zo bruin als een nikker en zijn haren zijn helemaal wit verschoten door de zon.

Een half uurtje van Duindorp verwijderd liggen de bossen. Op een dag gaat hij er met Kees heen. De jongens hebben brood meegenomen, want zij komen pas tegen de avond terug. Op de weg erheen ontmoeten zij veel auto’s. „Zullen we vragen om mee te rijden?” vraagt Kees. „Nee, dank je feestelijk!” antwoordt Jan. En hij vertelt wat hem en zijn zusje laatst is overkomen.

„Dat was mij vast niet gebeurd!” beweert Kees.

„Kan je makkelijk zeggen,” meent Jan, „maar dat glas had je heus niet kapot gekregen!”

„Nou, dan had ik het portier opengemaakt en langs de treeplank was ik naar die kerel toegegaan.”

Alles goed en wel, maar zolang Jan het niet heeft gezien, gelooft hij het niet. En de angst zit er zo bij hem in, dat hij helemaal niet naar Kees’ kunsten benieuwd is.

In de bossen is het heerlijk koel. De jongens wandelen onder hoge dennen en eiken. Wel een uur lopen ze zo door. Eindelijk komen ze bij een klein meer, waarin helder water staat. Hier moet het lekker zwemmen zijn. Dat is nog heel wat anders dan in zee. Zou het mogen? Jan denkt van niet, maar Kees zegt:

„Zolang nergens staat geschreven, dat het niet mag, ga ik er in!”

131

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.