„Vlegel!” schreeuwt mevrouw, „lach jij daarom?” „Jan, ga onmiddellijk naar bed!” beveelt moeder.
En daar heeft Jan nog de grootste pret. Hij vertelt het voorval aan Tine en dat mevrouw Laarmans er uit zag, om je dood te lachen.
„Ze is net een plank met een pyjama er om heen!” zegt hij.
In de gang wordt de discussie voortgezet. Meneer Laarmans krabbelt ook naar voren. Zijn dik lichaam is gehuld in een lang, wit hemd.
„Meneer!” zegt hij, „ik heb m’n knie bezeerd!”
„Dat spijt me erg, meneer Laarmans! Maar het bed is heus heel solide. U woelt misschien erg....”
„Wat zegt u? Woelen? Meneer, ik beweeg nooit in bed! Ik lig zo stil als ik weet niet wat!”
„Nu ja, laten we over de oorzaak niet twisten. Het bed moet in elkaar worden gezet,” zegt meneer Aalders.
Het valt nogal mee. Het echtpaar Laarmans lag in een houten ledikant en daar zijn wat planken uitgevallen. Ongetwijfeld is het gewicht van meneer Laarmans aan dit voorval niet onschuldig. Maar mevrouw blijft jammeren, alsof er een onherstelbaar ongeluk is geschied. En de dochter komt er ook bij en jammert op haar bescheiden wijze mee.
„We moeten een ander ledikant hebben!” zegt mevrouw.
„Ik zal dit even voor u herstellen,” antwoordt vader, die reeds hiermee is begonnen.
„Maar dan krijgen we weer hetzelfde,” kermt mevrouw.
129