maal, zoals moeder dikwijls zegt, wanneer ze lekker eten.
Onderwijl zitten vader en moeder met elkaar te praten. Het blijft voortdurend heel slecht in zaken, vertelt vader. Er worden de volgende maand weer twee bedienden op kantoor ontslagen. Maar vader koestert voor zichzelf nog geen vrees. Hij is al bijna twintig jaar in dezelfde betrekking.
„Het is een slechte tijd, hè?” merkt Jan op. „Meneer zei laatst, dat de onderwijzers ook al niet meer zeker van hun betrekking zijn.”
Vader glimlacht. „Het is goed, dat meneer jullie daarvan iets vertelt. Maar ik zou me er nog maar niet m’n hoofd over breken, jongen. Als je eenmaal groot bent, zul je wel van alles ondervinden.”
Jan is gaarne bereid, vaders raad op te volgen. De grote mensen hebben altijd gewichtige dingen met elkaar te bespreken. Ze zetten daarbij dan een bezorgd gezicht. Kinderen hebben ook wel van die dingen, die ze geheimzinnig fluisterend behandelen. Ze hebben ook hun onaangenaamheden, op school en daarbuiten. Maar ze kunnen toch stoeien en ravotten, zoals geen groot mens het meer kan doen.
Om half acht gaat Tine naar bed en Jan een half uurtje later. In die tussentijd maakt hij zijn strafwerk af. Hij vertelt vader, waarom hij het heeft moeten maken. „Ja,” zegt vader, „dat komt er van! Ik vind het heel mooi, dat je een kameraadje wil helpen. Maar dat is natuurlijk niet de juiste manier. Als je Henk nu eens hier liet komen en hem in je vrije tijd wat hielp....”
Dit denkbeeld lacht Jan niet toe. „Hij is zo’n vreselijke
12