brutaliteit, is Kees een algemeen geliefde kameraad. Na twaalven gaan ze dadelijk naar hem toe. Kees doet heel onverschillig.
„O, hij heeft gezegd, dat hij me wel mores zal leren! Nou, ik ben er erg benieuwd naar! ’t Was toch een reuze-mop, niet?”
Ja, dat vinden ze ook. Alleen Jan durft op te merken: „Maar je hebt meneer Brouwer wel echt gesard!” „Gesard?” vraagt Kees verbaasd. „Jongen, begrijp je dan niet, dat ie kwaad was, omdat de mop raak was, precies op z’n likdoorn?”
„Dus hij gaat zich met juffrouw Walbeek verloven?” „Natuurlijk, en dat mochten wij nog niet weten!”
Nu, dan begrijpt Jan het nog beter. Meneer Brouwer beschouwde het geschrijf op het bord als een onbescheidenheid. Hij houdt waarschijnlijk heel veel van juffrouw Walbeek en daarom wil hij het niet over de daken zien uitgeschreeuwd. Jan zal het voorval thuis maar niet vertellen. Daar valt zo’n historie vast niet in goede aarde.
’s Middags na vieren loopt Jan met Henk een eindje om. Die heeft er wel spijt van, dat hij van school af gaat. Nog niet zo lang geleden zou hij er dolblij om zijn geweest. Maar de laatste tijd ging het leren zo heerlijk, sinds Jan hem hielp. En het is bovendien niet prettig, om van je vriendjes afscheid te moeten nemen. Maar er is niets aan te doen. Hij moet helpen geld verdienen. En dat vindt hij trouwens wel prettig. Hij zal schilder worden, net als zijn vader.
„En je vader is zo vaak zonder werk?” zegt Jan. „Waarom wil jij dan ook gaan schilderen?”
123