„Ik zal altijd bereid zijn, om voor je te doen wat ik kan!” En zijn vrouw stemt daarmee dadelijk in. Vader en moeder zijn daar zeer dankbaar voor. Ze weten wel, dat zo’n trouwe vriendschap over veel leed kan heen helpen. Maar ook nu verklaart vader, dat hij de toekomst heus zo zwart niet inziet. Jan vindt, dat er toch nog een boel goede mensen in de wereld zijn. En het spijt hem nu niet, eens in gezelschap van volwassenen te hebben gezeten. Een jongen kan er nog wel iets goeds van opsteken.
Maandag zullen de huurders arriveren. Reeds de dag te voren wordt alles voor hun komst gereed gemaakt. Verscheidene dingen worden uit de huiskamer naar de keuken overgebracht. Daar zal de familie voorlopig moeten eten. En Tine’s bed komt bij dat van Jan te staan. Er is wel niet veel ruimte in zijn slaapkamertje, maar met wat goede wil kan het toch. Het is zelfs wel grappig zo’n eerste avond. „Gauw gaan slapen, jongens!” heeft moeder gezegd. Maar Tine blijkt nog ontzettend veel te vertellen te hebben. Van haar schooljuffrouw en van haar vriendinnetjes. Dingen, die Jan heel weinig kunnen schelen, tenminste als hij slaap heeft. En dat is nu het geval. Eerst bromt hij af en toe nog wat, ten teken van antwoord. Maar opeens merkt Tine aan een snurkend geluid, dat haar broertje is ingeslapen. En zij was juist nog wel aan zo’n interessant verhaal bezig! Zij voelt zich daardoor hevig beledigd en schudt Jan door elkaar. Woedend springt hij overeind.
„Naarling!” roept hij, „waarom maak je me wakker?” „Jij bent een naarling!” antwoordt Tine.
112