’s Nachts droomt hij alle gebeurtenissen na, sommige zelfs nog een beetje mooier. Meneer Koster zit in een ton en Kees danst daarop. En Jan moet lachen, zo hard, dat hij er wakker van wordt. Daarna slaapt hij weer in en rust heerlijk tot de volgende morgen.
XI
EEN SLECHTE TIJDING EN LASTIGE MENSEN
Op een Zaterdagmiddag komt Jan, die met zijn vriendjes heeft gespeeld, thuis. Daar ziet hij moeder en vader ernstig in de kamer bij elkaar zitten. Als je zo oppervlakkig kijkt, merkje niets bijzonders. Maar Jan voelt heel gauw of er iets hapert aan de goede stemming.
„Wat is er, moeder?” vraagt hij.
„Niets, jongen,” antwoordt moeder met vreemd schorre stem.
Maar er is wel wat! Kijk maar, moeder heeft zelfs rode ogen! Ze heeft geschreid! Het wordt Jan bang te moede. Wat kan het zijn? Natuurlijk — het lang verwachte is gebeurd! Wat je tegenwoordig allerwegen hoort, is vader ook overkomen.
„Bent u ontslagen, vader?” vraagt hij.
Hij schrikt, als hij het harde woord uitspreekt.
„Ja jongen,” zegt vader. „Over een maand zal ik afscheid moeten nemen van mijn werk.”
110