Meneer Koster, die tot nu toe niet heeft meegedaan, schijnt daar ook plezier in te vinden. Hij maakt zich tenminste gereed, om op een ton te stappen. Dat wekt ten zeerste de belangstelling van de kinderen. Maar daar wordt het schoolhoofd door iemand op de schouder getikt, die hem iets vraagt. Meneer Koster keert zich even om en daarvan maakt Kees gebruik, om snel als een haas in de ton te kruipen, waar de hoofdonderwijzer voor staat. Behalve zijn kameraadjes heeft niemand het gezien. Zij proesten het uit, als meneer Koster op de ton stapt. Er zit geen beweging in het ding, Het schoolhoofd wiebelt met zijn bovenlichaam, buigt in de knieën — geen aasje verroert het ding. Meneer Koster krijgt er een kleur van. Wat drommel! zou hij dat niet kunnen? Totdat meneer Brouwer op het idee komt, om zich eens te bukken en in de ton te kijken.
„Hé daar!” roept hij uit, „kom jij eens te voorschijn!” Alsof hij door de bliksem was getroffen, springt meneer Koster op de grond.
„Wat is dat? Is dat die drommelse....”
Hij kan niet verder komen. Daar kruipt Kees uit de ton. Een schaterlach davert over het veld. Meneer Koster pakt de jongen bij de schouder.
„Vlegel!” schreeuwt hij, „voor de hoeveelste keer neem je me nou al in ’t ootje? Er uit, ogenblikkelijk!”
Kees trekt af en de anderen hebben opgehouden te lachen. Want als meneer Koster kwaad wordt, lacht niemand meer. Maar ze vinden dit toch wel de kostelijkste gebeurtenis van heel de dag. Gelukkig mist Kees niet veel meer, want even later is het inrukken.
108