doorsteken. De beurt is aan Jan. Nog niemand heeft de ring er af gekregen.
„Vooruit, Jan!” zegt Flip de Boer, „het is geen kunst. Ik wed, dat ik ’m er zo af heb!”
„Nou, ga jij dan maar eerst,” zegt Jan, die wel eens wil zien, hoe Flip het er af brengt.
Zelfbewust beklimt Flip de verhoging. Daar gaat-ie! Je kan zien, dat hij goed richt. Hij heeft ’m.... nee! Een harde stoot tegen het vat en onder daverend gelach der toeschouwers krijgt Flip een hoos water over zich heen. Druipend komt hij weer bij zijn kameraadjes. Door wild het water af te schudden, tracht hij zijn beschaamdheid te verbergen.
Nu moet Jan dan toch. Hij heeft geen zin, om nat te worden. Stel je voor, dat hij ook als een druipende poedel terugkomt, net als Flip. Daar gaat ie dan! Een, twee — hup! Raak!
„Hoera! Hoera!” juichen de jongens.
Jan komt stralend van voldoening op hen toe. Nu schijnen ook anderen de kunst machtig te zijn. Want verscheidenen na hem steken de ring er af.
Er volgen nog enige leuke spelletjes, zoals mastklimmen, stoelendans en hardlopen. Enkele onderwijzers doen ook mee. Meneer Koster houdt nog steeds een oogje op Kees. Maar hij schijnt toch niet kwaad meer op hem te zijn. Want hij applaudisseert mee, als Kees bij het hardlopen als eerste aankomt.
Ten slotte mogen de jongens nog ton lopen. Dat vereist veel behendigheid. Heel wat duikelen er over de grond.
107