brult hij de gewone tekst van „’t Is plicht dat ied’re jongen.” „Zeg, Berkhout!” bijt meneer Brouwer, die vlak naast Kees staat, hem toe, „wil je wel eens heel gauw je mond houden!”
„Ik moet toch ook mee-huldigen.... ” antwoordt de brutale Kees.
Was het niet zo’n plechtig moment geweest, dan had dat Kees vast een standje of erger gekost. Nu blijft het bij een dreigend gebaar met de vinger van meneer Brouwer.
Als de kinderen hun lied hebben gezongen, neemt de burgemeester het woord. Hij is zichtbaar onder de indruk. Tranen staan hem in de ogen. Zijn vingers frommelen even aan de ambtsketen, die om zijn hals hangt. Dan begint hij met haperende stem te bedanken. Hij heeft het zo prachtig gevonden en het bewijst hem, hoezeer ook de jeugd in dit dorp van hem houdt. Hij kan niet verder, de goede man.... Dan is het Kees, die de situatie redt, door plots luidkeels uit te roepen:
„Lang leve onze burgemeester, hoera!”
Meneer Brouwer kijkt hem even vertoornd aan, maar alle aanwezigen stemmen in met de kreet en zwaaien met de hand. Dan moet meneer Brouwer ook wel meedoen.
Ziezo, dat is alweer voorbij. Maar het mooiste komt natuurlijk nog. Want de versnaperingen zijn immers nog niet aan de orde geweest. Nu, de kinderen hoeven zich daarover niet te beklagen. Als ze in de school terugkomen, wachten hun daar allerlei heerlijkheden. Manden vol met grote koeken, dozen chocolade-repen, glazen limonade staan gereed. Meneer Brouwer geeft elk kind zijn deel. Daarna
102