„Kind, ik lach helemaal niet om jou! Wat kan mij jouw toilet schelen?” antwoordt Jan smalend.
„Kom, jongens, geen ruzie maken op zo’n heerlijke dag!” vermaant moeder.
Voor de school heerst een merkwaardig geroezemoes. Al die mooi uitgedoste kinderen hebben de waarschuwing gekregen niet te veel te ravotten. Nu staan ze druk pratend in groepjes bij elkander. Eerst gaan ze een zanghulde brengen aan de burgemeester. En ze zullen hun best doen. Niet dat er één kind is, dat het hoofd der gemeente van nabij kent. Maar ze hebben dan toch een feestdag aan hem te danken en dat is al reden genoeg, om je best te doen.
Daar heb je meneer Koster en meneer Brouwer en de andere onderwijzers, allen keurig in ’t zwart. Het lijkt wel of meneer Koster een oogje werpt in de richting van de jongens van Jan’s klas. Heeft hij het op Kees gemunt? Die staat rustig te praten, alsof hij tot de liefste, gehoorzaamste leerlingen behoort.
De inzet van het feest wordt gevormd door een les. Meneer Brouwer vertelt de kinderen iets over verdienstelijke mannen. Dat het een eerbiedwaardige prestatie is, om een kwart eeuw lang eerlijk en trouw een ambt te vervullen. Nu ja, dat geloven de jongens graag. En als zij groot zijn, zullen ze proberen zo te worden als de burgemeester. Maar op ’t ogenblik zijn de feestelijkheden voor hen het belangrijkste.
Gelukkig! het duurt maar een minuut of tien. Dan weerklinkt buiten muziek en achtereenvolgens verlaten alle klassen de school. Voorafgegaan door een blazend en trommelend corps, begeven de kinderen zich naar het huis van
100