De nacht, de sprakeloze nacht en het heel zuivere, het zacht en wiegend schrijden van de wind: op witte voeten gaat een dromend kind dat naar de sterren lacht.
De maan heft een klein blinkend sein tegen het donkere satijn van lucht en bomen.
En ogen, door de stilte ingenomen,
vergeten dat het nacht moet zijn
en dat het duister door hen heen moet stromen.
7