Het avoqxJt en de dood gaat om in een fluwelen mantel en met schreden als slagen op een zwartbefloerste trom, zelfstandige en dode donkerheden.
Het huiveren heft dieper stilten aan, dan is ook dit bewegen wel geweken, alleen de bomen komen hoger staan en rekken zich om alles uit te spreken.
De maan werpt gazen door de nacht, de huizen hebben witte gaten, hun wezen schemert onder in een zacht en eeuwig afscheid dat niets kan verlaten.
6