O stenen wereldkom die voor mij staat en volloopt van een onbewogen nacht, waarom tart ik uw zwijgen met beraad en weet dat mij ditzelfde einde wacht?
Een vogel veegt zijn wieken aan de lucht, de bomen heffen hoge koelte aan.
Er stijgt een stilte van zeer weidse vlucht, door geen verdriet of hunker te verstaan.
29