Nog even, eer de avond het gelaat van deze uitgebluste dag vervaagt voor alle eeuwigheid, roept mi) de daad der stilte die de laatste droom verjaagt.
En in dit veeg moment verrijst het beeld der heengeganen voor het starend oog, door al het nameloze leed omspeeld dat als een gierenzwerm hun hart bevloog, terwijl zij schreden met hun laatste tred de martelplaats van de millioenen toe, verstomd, een mond op klagen en gebed voorgoed gesloten, en het lijf te moe om nog de wanhoop met een klein gebaar van angst te stuiten in haar blinde storm.
Zij schreden verder en zij zagen naar het pralen van een hemel die haar vorm niet kan verloochenen, maar spant haar boog, terwijl de stervende zijn leden strekt.
Er was geen sein, geen roepstem van omhoog. Hun ziel verging en werd niet opgewekt.
28