Elr roept dit late weer:
dat er een avond komt van vrede,
en mannen lopen met de sterren mede
en zinken zwijgend in het duister neer.
Hun armen weten de aarde
niet van hun kracht te onderscheiden,
zij liggen warm als ongebaarde
schepselen in het geluidloos glijden
der winden, en hun ademval
is zuiver als dit koele strelen,
dat uit de morgenbron van het heelal
oneindigheid aan hen wil mededelen.
25