./Avondzee zegt ook de mond niet meer, nadat het hart zo diep geleden heeft dat het de dagen van weleer als een vergane droom beleeft.
De vuisten van een harde tijd hebben de harten gerammeid, en waar de droom haar intrek nam, waait nu de dodelijke vlam van een barbaarse strijd.
En waar de late vogel eenmaal zong en deed de stilte trillen op haar tong, daar huivert zwijgend tussen puin en as de boom waar zij genesteld was.
Wie van de avondzee gewaagt,
moet om zichzelf als om een dode treuren,
het is of achter dichte deuren
zijn hart als een gekooide vogel klaagt.
26