De nacht heeft handen en voeten, stilstaande lampen en holle hoeken, waarin de wind gelijk een zwarte brand zijn wolken plant.
Het schuiven van de stilte langs de muren, het onbewegelijke en ongure huiveren dat de ruimte heeft bevangen, dit maakt de nachten tot een al te bange ervaring voor het nameloos gemoed.
Er is een lopen dat nog lopen moet, ondanks zijn weten van het niet te stuiten geweld dat, alle grenzen lang te buiten, opnieuw zich binnen grenzen heeft besloten en jaagt de aarde langs gelijk een storm die andermaal de muren wil doorstoten van deze wankelende wereldvorm.
22