lZ)ieren lopen op hun smalle voeten door het woud der stilte, en hun snuit proeft de Ientewarme wind, de zoete ademwaaiing van het Zuid.
Hoevele avonden vergingen in hun bewusteloze staat, en toch: geen heeft herinneringen als wie in stilte is gebaad.
Hun kop staat aan de lucht geheven tegen een horizon van goud, de stilte staat om hen te beven als een ontluikend woud.
18