z, zegt dat het lied van de nacht ook zingt gelijk een vogel in de morgen, zij zegt het zo eenzaam en zacht alsof haar hart voor eeuwig is geborgen in stilte die geen morgen meer verwacht.
Niet meer dan droom is haar bestaan, op vlucht voor het genadeloze licht; gelijk een schaduw is het gaan van haar nauw ademend gezicht.
15