Geen schepsel
Geen schepsel dat zo dood wordt als een mens. Alles heeft in hem geleefd, alles sterft in hem. Van iedere windrichting afgewend vervalt hij aan het ongerijmde dat levenslang zijn vijand was, de bloedhond die zijn gedachten besprong wanneer hij naar zijn gronden tastte, die hem de adem afbeet en zijn ogen op joeg tot buiten hun gezichtsbereik.
Geen schepsel dat zo dood wordt als een mens, een steen waar elke klank op afstuit, een teken dat geen enkel teken duldt, raadsel in raadselen gehuld.
27