Lopend
Lopend de bergweg op.
De zee brandt in mijn rug.
De ogen van de huizen staan vol stof.
Bij iedere stap geeft de hitte een vuiststoot in mijn borst.
Het is nog ver naar de grens waar de wereld omhoogvalt in tuinen van koelte, bomen met wortels van sneeuw, water dat uitwaait, een prevelend rookspoor tussen de rotsen.
Het is nog ver naar het niet meer te blussen brandpunt van stilte, naakte winterzon boven de dampkring, onbemantelde eenzaamheid die niet te rillen waagt.
16