Voornacht
Bergen, hoofden vol versteende
gedachten. Wegen omhoog, omlaag
die lucht worden of puin. Het nergens houdt
zijn monoloog, vangt vogels, verdunt ze
tot kreten in de leegte. Ik drijf mee
met het benedenwaartse, waterdruppel, luchtbel,
en altijd nog te veel,
een niets meer wetend iets
terwijl de uitgeblazen adem van de dag
tot bloed verkleurd boven de wereld hangt.
13