LATE MELODIE
Ik hoor het avonduur, ik zie de wind vervliegen in de nacht, ik ken de late melodie, waarmee zij op mijn komen wacht.
Gesloten lippen doen mij meer vernemen dan ik ooit verstond, toen ik bedachtzaam heen en weer kon schrijden voor een horizont.
Zij wacht en weet dat ik haar niet kan naderen met het geluid der minnaars wier gebaar een lied rondom de hartsbeminde sluit.
Ik haal alleen nog hemel neer in de begrenzing van haar nacht, ik ken de kleine stem niet meer, die zelden schreit en somtijds lacht;
noch het verzwijgen van den dood, waarop de liefde was gericht.
Alles wordt angstig en zo groot, dat zij er in verloren ligt
gelijk een steen in een ravijn.
Zij heeft de kleine stem niet meer, en nog waait soms wat zonneschijn van hare lippen op mij neer.