MIDDERNACHT
Nergens buiten het nachtelijke
ademt het leven mij zo hevig aan,
dat ik het als verwoesting kan verstaan.
Nooit vind ik meer ten eind gedachte wezenlijkheden, kernen van kristal, die ik tot in den avond redden zal.
Nauwelijks waait het donker open, of weggevaagde stemmen rijzen weer uit hun vergeefse, eeuwige weleer.
Driftig begin ik voort te lopen,
angst die zich aan het laatste vuur betwist,
dat ergens in de wereldruimte gist.
Met moordende verbeeldingen beladen, wankelt mijn hart het middemachtzijn toe, terwijl ik mij van alle tijd ontdoe.
Ik zie de zwarte, ronde aarde baden in dode wateren van eenzaamheid, waarover een verloren waaien schrijdt.