blijkbaar zoiets als een wereldwonder voor deze dreumesen. Hans lachte eens tegen ze, maar er kwam geen reactie.
Hij voelde zich gelukkig, nu hij hier liep, tegen de wind in. Het was een zuivere, koele wind, maar hij kreeg het langzamerhand toch wat warm. Dit is vrijheid, dacht hij, dit is echte vrijheid; laat ik dat toch goed onthouden. Op dat ogenblik wenste hij, dat Marie bij hem was, opdat hij zijn gedachte tegen haar zou kunnen uitspreken. Of zou ze erom moeten lachen? Misschien zou ze het wel raar vinden, dat hij zoiets dacht, misschien zou ze zeggen: „Je moet er niet aan denken, dat je vrij bent, je moet het zijn!” Ja, zo was het; een dergelijke gedachte bewees, dat het idee van de onvrijheid nog heel dicht bij hem lag.
Aan het einde van de laan verrezen twee verweerde stenen zuilen, elk met het opschrift „De Beukenhorst”. Daar tussendoor voerde de oprijlaan naar het kasteel. Het was een gladde, harde weg te midden van glooiende grasvelden en hoog geboomte, dat donker ruiste in de sterke wind. Het ijzeren hek stond wijd open en maakte de indruk, dat het sinds jaar en dag niet gesloten was geweest. Nauwelijks had Hans een paar meter op het terrein van het landgoed afgelegd, of hij zag een grote, rode auto naderen. Onwillekeurig schrikte hij even, alsof hij zich hier op verboden grond ophield. De wagen reed hem snel voorbij. Voor zover hij had kunnen zien, zat er behalve de chauffeur slechts een bejaarde heer in, vermoedelijk de baron in eigen persoon.
Van het kasteel kreeg hij niets te zien. De rentmeester had hem gezegd, dat hij links moest aanhouden en dat betekende, dat hij van de grote weg moest afwijken en een
98