alsof hij naar iemand had gekeken, die in gebed verdiept was.
In de verte hoorde hij de telefoonbel. Hij snelde weer in de richting van het huis, maar bedacht nog bijtijds wat Marie had gezegd. Het kwam wel in orde. Ze had gelijk, maar dat nam niet weg, dat hij het niet langer dan vijf minuten uithield. Toen zag hij het meisje weer te voorschijn komen en dadelijk liep hij op haar toe. Met een vragende blik bleef hij voor haar staan.
Ze streek een paar haren van haar voorhoofd en zei met een fijn glimlachje: „Hij zal z n best doen, hoor! Hij heeft me beloofd, dat hij er zoveel mogelijk vaart achter zal zetten.”
„Dank je wel!” antwoordde hij. „En — wat dacht hij: zou er veel tijd mee heengaan?”
„Misschien een paar dagen. Over een uur gaat het kantoor dicht en morgen is het zaterdag. Reken dus maar niet vóór dinsdag op bericht.”
Ach ja, dat had hij uit zichzelf ook wel kunnen begrijpen. Maar hij was nu eenmaal een onhandig mens. Of was onhandig het juiste woord niet? In elk geval stond hij te ver buiten het gewone, praktische leven om bij voorbaat met dergelijke details rekening te houden. Hij zou nog menige opstopper krijgen, nog heel wat keren moeten merken, dat hij tekort schoot, eer hij behoorlijk een plaats in het maatschappelijk leven zou kunnen bekleden.
Hij liep de tuin weer in. Poolman had zijn schilderwerk even onderbroken, hetgeen Hans de moed gaf, naar hem toe te gaan. Samen bleven ze naar het halfvoltooide doek staan kijken.
93