„Mooi,” verklaarde Hans, „heel mooi. U geniet meer dan andere mensen van de wereld!”
„Och,” antwoordde de pensionhouder, „dat zou ik niet durven zeggen. Ieder op zijn manier!”
„Ja, maar het gaat om de aandacht. Aandacht is overgave en wie de grootste overgave heeft, kent ook het grootste genot.”
Poolman lachte vluchtig om Hans’ overtuigde toon. Natuurlijk, die jongen had gelijk, maar hij, Poolman, had zijn schilderwerk nooit zo serieus opgevat. Het was louter liefhebberij, men moest er niet te veel achter zoeken. En hij zei dit tegen Hans.
Deze liet zich echter niet van zijn stuk brengen. Liefhebberij? Natuurlijk, wat zou het anders zijn? Liefhebberij had immers met liefde te maken. Zeker, het kon ook de gedachte wekken aan geflodder, maar waarvoor was dat nodig? Of wilde de pensionhouder zijn werk als zodanig zien opgevat.
„Nee,” antwoordde deze met een brede lach, „liever niet. Maar weet u, ik doe het echt voor mijn plezier,” vervolgde hij op serieuzer toon, „en ik geloof, dat we er niet te veel theorieën omheen moeten spinnen. Ik kan schilderen, ik doe het graag, en daarmee uit!”
Er had geen enkele valse bescheidenheid in zijn stem geklonken. Hij meende wat hij zei. En Hans bewonderde er hem des te meer om. Het was dus mogelijk, goede, mooie dingen te maken, iets met volle overgave te doen, zonder er complicaties aan te verbinden. Rustig, eenvoudig, gezond — zo leefde deze man, zo schenen alle mensen hier te leven. En zelfs al was dit niet helemaal waar, enige juistheid school er zeker in.
94