Er werd gegongd voor de maaltijd. Ze gingen naar binnen Tijdens het eten werd er druk gepraat over het wonderlijke geval. Juffrouw Tersteeg zei, dat ze het uitermate griezelig vond. Dat een mens zo maar kon verdwijnen! Poolman, koelbloediger, uitte de veronderstelling, dat er misschien helemaal niets griezeligs aan de zaak was, maar dat de tante in Amerika een natuurlijke dood was gestorven tussen het ogenblik, waarop zij de brief had geschreven en het tijdstip, waarop zij naar Europa had willen terugkeren.
„Dan had haar overlijden in Amerika toch bekend moeten zijn,” opperde zijn vrouw.
Tja, dat was wel vreemd, maar wist iemand of de burgerlijke stand in Amerika even nauwkeurig was als in Nederland? Daar kon niemand antwoord op geven.
„Overigens is het nog altijd mogelijk,” zei de pensionhouder, „dat de brief die meneer Lafeber heeft ontvangen, van iemand anders afkomstig was.”
Blinxma achtte dat hoogst onwaarschijnlijk. Hij zei dit met enige heftigheid, alsof hij een persoonlijk belang verdedigde. Zo was het ook; hij wilde graag laten zien, dat men met enig doorzettingsvermogen licht kon brengen in de duisterste zaak.
Juist toen het gezelschap van tafel opstond, ging de telefoon. Even dacht Hans, dat dat wel meneer Lafeber kon zijn, maar hij verwierp die gedachte meteen. Zo gauw zou het heus niet gaan! En toch was het niemand anders dan de makelaar, die daar opbelde. Mevrouw Poolman, die de telefoon had aangenomen, kwam binnen en vroeg Hans, of hij vanmiddag bij meneer Lafeber kon komen, hij had de brief gevonden. „Graag!” zei Hans. En de kolonel
82