ZEVENDE HOOFDSTUK
olonel Blinxma mocht niet meer in actieve dienst zijn, actief was hij op zijn manier stellig nog. Dat bleek uit zijn woorden, zijn gebaren, zijn belangstelling voor alles en nog wat. Dat bleek ook uit de wijze, waarop hij Hans begroette, zodra hij hem in het oog kreeg, nadat het gezelschap van de marktplaats was teruggekeerd. „Aha! meneer Bartels! En hebt u nog iets gevonden?” „Wat bedoelt u?” vroeg Hans, die even niet wist, waar de ander het over had. Maar hij liet er terstond op volgen: „O, u bedoelt natuurlijk mijn tante. Nee, om u de waarheid te zeggen, heb ik me daar vanmorgen ook niet op toegelegd. Ik heb alleen het huis gezien, waarin ze in haar jeugd heeft gewoond. Maar daar schiet ik niet veel mee op.”
„Dan heb ik iets beters voor u,” sprak de oud-militair triomfantelijk. Men had haast kunnen geloven, dat hij de tante onder zijn colbertje verborgen hield.
Hij stak zijn arm door die van Hans en voerde hem mee de tuin in. Hans had daar geen bezwaar tegen, hij vond de kolonel een sympathieke man. Maar in zijn hart verwachtte hij niet veel van hetgeen Blinxma hem te vertellen had. Toch kreeg hij een schok bij het horen van het nieuws, dat de ander hem overbracht, terwijl ze tussen de slabedden heen en weer wandelden.
„Ik heb vanmorgen mijn vriend Lafeber, de makelaar, ont
80