prikkeldraad van het kamp, hun heerschappij bleven uitoefenen. De hemel, die hier boven de gevangenen stond, welfde zich elders over de vrije mensen, maar hoe ver, hoe eindeloos ver was toch die vrije wereld.
Men kan na zulke ervaringen niet in de maatschappij terugkeren en zijn werkzaamheden weer opvatten, alsof er niets aan de hand is geweest. Hans Bartels kon het al daarom niet, omdat hij ziek was. Tengevolge van de ontberingen had hij longtuberculose gekregen. Door bemiddeling van de Stichting 1940—1945 werd hij uitgezonden naar Zwitserland. En daar, in Davos, belandde hij alweer in een vreemde wereld, maar een, die precies het tegendeel was van die, welke hij zojuist had verlaten. Hier legde men zich niet toe op de vernietiging van de mens, maar op zijn behoud. Hier waren het geen geüniformeerde beulen, die de toon aangaven, maar mannen in witte jassen en vrouwen in verpleegsterskleren. Hier mocht hij, hoewel pas na lange tijd, onder de vrije hemel, in de zuivere berglucht gaan wandelen. De sporen van hetgeen hij had geleden, verdwenen van lieverlee. Zijn lichaam werd sterker, de wonden in zijn ziel verschrompelden tot littekens. Soms, in de droom of op een eenzame wandeling, werd hij nog door een kwellende herinnering overvallen. Maar daar was de hulpvaardigheid, die hem ieder uur omringde, het gesprek met een lotgenoot, de brieven van zijn moeder en van andere familieleden, waarin de hoop op zijn spoedige genezing en terugkeer werd uitgesproken.
Toch gingen er twee jaren voorbij, eer hij Nederland weerzag. En daarna had hij, ondanks hard werken, nog twee jaren nodig om zijn studie te voltooien. Hij woonde alleen, op een kamer in Amsterdam, had weinig omgang
7