Ien. Marie wierp een speurende blik in de etalage. „Ja, hier zullen ze er wel een hebben,” zei ze. Aangezien het binnen nogal vol was, bleef Hans buiten wachten. Hij keek naar het winkelraam. Tot zijn verrassing stond daar opzij in kleine letters te lezen: A. J. de Groot v/h F. Duive-mans. En plotseling herinnerde hij zich wat zijn moeder hem wel eens had verteld: dat zijn grootvader in Steenhoven een zaak in galanterieën had gehad. Het kon niet anders of dit was dezelfde winkel. Zijn grootvader, die Hans overigens niet had gekend, had Franciscus geheten. Een wonderlijke gedachte: dat hij hier voor het huis stond, waar zijn moeder het grootste deel van haar kinder- en jongemeisjesjaren had doorgebracht.
Hans laveerde tussen het verkeer door en liep naar de overkant van de straat. Hij bekeek het huis van boven tot onder. Onmiddellijk begreep hij, dat er niet veel over kon zijn van het vroegere perceel. Deze gevel was misschien vijftien jaar oud, hoogstens twintig. Waarschijnlijk was ook het interieur volkomen veranderd, want de winkelruimte zag er modern uit. Dat veranderde echter niets aan het feit, dat zijn moeder op deze plaats had gewoond. En dat zijn verdwenen tante Adriana van hieruit haar zwerftocht door de wereld was begonnen. Alweer een spoor! dacht hij, niet zonder ironie.
Hij bepeinsde, hoe verwonderlijk weinig mensen van elkaar afwisten, zelfs mensen, die elkaar zeer na stonden. In deze straat had zijn moeder gewoond, hier had zij ontelbare schreden gezet. Op deze stoep had zij touwtje gesprongen en andere kinderspelletjes gedaan. Kon hij zich haar eigenlijk als kind voorstellen? Hij had er zelfs nooit moeite voor gedaan en ook nu lukte het hem niet. We we
77