stem vroeg zij: „Wat kost dat? En dat? En dat?” De koopvrouw stond haar geduldig te woord. Ook Marie en Hans bleven hier staan, want Marie kocht er een paar kleinigheden: veterband, elastiek, klosjes garen. De andere koopster, althans adspirant-koopster, scheen hen niet op te merken, zozeer was zij in haar vraag- en antwoordspel verdiept. Toen Marie en Hans verder liepen, stond zij er nog steeds.
„Weet je wie dat is?” vroeg Marie. „Freule Waelen-burgh!”
„Die met dat scherpe gezicht?”
„Ja juist. De dochter van de kasteelheer.”
„Wonderlijk,” zei Hans, „waarom koopt die op de markt? Is ze erg op de penning?”
„Och, of ze op de penning is, weet ik niet, maar ze schijnt van de koopjesjacht een soort sport te maken. Als je 't mij precies vraagt, geloof ik, dat ze niet bepaald gelukkig is en zich op zo'n manier een beetje schadeloos stelt.”
Marie vertelde hem nog het een en ander over de familie Waelenburgh. De oude baron was een welwillend man, maar hij leefde zeer teruggetrokken, sedert hij, enkele jaren geleden, kort na elkaar zijn vrouw en zijn enige zoon had verloren. Nu had hij nog twee dochters. De oudste was getrouwd en woonde in Den Haag. De jongste was freule Aletta, die zij zoeven hadden gezien.
Al pratend hadden zij de markt alweer achter zich gelaten. „Nu moet ik nog een dekschaal kopen,” zei Marie. „Op de markt heb ik niets geschikts gezien, daarom wou ik nog even hier linksaf gaan en bij De Groot kijken.”
Ze liepen een nauwe winkelstraat in. Een paar huizen verder bleven ze staan voor een zaak in huishoudelijke artike-
76